Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Buitelaar en Vermeiren: “Dit Kenniscentrum is een prima exportproduct”

Een bestuur bestaat uit dynamiek, en ook afzwaaien is dynamisch. Zo maak je ruimte voor nieuwe inzichten, vinden prof. dr. Jan Buitelaar (67), hoogleraar Psychiatrie en Kinder- en jeugdpsychiatrie aan de Radboud Universiteit en prof. dr. Robert Vermeiren (52), hoogleraar Kinder- en jeugdpsychiatrie en directeur Patiëntenzorg van Curium-LUMC. Ze nemen met trots afscheid. Vermeiren na 13 jaar, Buitelaar na acht. Wat staat er op hun wensenlijst voor de toekomst van hun geliefde Kenniscentrum?

Robert Vermeiren
Jan Buitelaar

Bestuurssecretaris Robert Vermeiren en voorzitter Jan Buitelaar verlaten het bestuur van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Meerwaarde van het Kenniscentrum

Eerst de loftrompet: het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie is een onmisbaar kompas voor iedereen die geestelijke zorg geeft, krijgt of financiert. Met kennis die niet van één iemand of één instantie komt, maar juist van velen, zet het Kenniscentrum goed onderbouwde standaarden voor professionals. Die pluriformiteit is de kracht, vindt Robert Vermeiren. “En dat die kennis behalve uit onderzoek ook uit praktische ervaring voortkomt is een belangrijke meerwaarde.” Jan Buitelaar vult aan: “Het belang van dit Kenniscentrum is enorm. Met de jaren is dat belang steeds groter geworden, zeker sinds de nieuwe Jeugdwet van 2015. Sindsdien staat onze sector steeds meer onder druk.”

Behoefte aan kompas

Die druk heeft de behoefte aan een kompas groter gemaakt, zegt Buitelaar. “Elke dag verschijnen er honderden onderzoeksartikelen over kinder- en jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg. Dit Kenniscentrum moet het kaf van het koren scheiden en beslissen hoe het belangrijke informatie ontsluit. Het ingewikkelde daarbij is dat in onze maatschappij de kijk op kennis is veranderd. Veel mensen vinden ‘kennis ook maar een mening’; de bereidheid om te investeren in kennis is kleiner geworden.”

Meer doelgroepen

Tot aan het Jeugdwetjaar was het verzamelen, hertalen en doorgeven van kennis vooral gericht op professionals: hulpverleners, psychiaters, jeugdwerkers. Vanaf 2015 werd het snel noodzaak om ook voor ouders, jongeren, scholen en gemeenten kennis te herformuleren. Buitelaar herinnert zich een gesprek met “een zorgmakelaar van de gemeente. Voor mij een leerzaam gesprek (voor hem ook hoop ik); door zijn manier van werken te begrijpen en de eisen waaraan hij moest voldoen te leren kennen, besefte ik dat gemeenten echt ándere informatie nodig hebben dan wij, de professionals.”

Zo’n vertaalslag is ook naar de zorgvragers gedaan, en Vermeiren vindt de exercitie geslaagd: “Ik leid mijn patiënten, hun ouders en jongeren vaak naar de site van het Kenniscentrum en jongerenwebsite Brainwiki.nl. Zo weet ik zeker dat ze juiste en goed onderbouwde informatie lezen.

``De toegang tot geestelijke gezondheidszorg is goed, maar jongeren moeten ook dúrven.”

Toegang jeugd-ggz verbeteren

Genoeg loftrompet – over naar de uitdagingen. Waar moeten volgens beide hoogleraren de mensen en organisaties die samen het Kenniscentrum zijn, zich druk over blijven maken? Ten eerste over de toegang tot de jeugd-ggz. Buitelaar: “Die moet beter. Een van de knelpunten in de jeugd-ggz is dat te veel kinderen – vluchtelingen, kinderen met ouders uit andere landen, kinderen uit economisch zwakke gezinnen – er slecht toegang tot hebben.”

Die drempels verlagen is in de eerste plaats een kwestie van awareness vergroten, vindt Buitelaar. Weten dat die zorg er ook voor jou is, en je niet generen er een beroep op te doen. Want, voegt Vermeiren toe, stigma heeft er ook iets mee te maken. “Op zich is de toegang tot geestelijke gezondheidszorg in Nederland goed: iedereen kan naar de huisarts, of naar een jeugdteam. Maar jongeren moeten ook dúrven, durven om hun verhaal te vertellen.”

``Je moet én naar het gezin kijken, én naar de psychopathologie van het kind.``

Imago van aandoening

Wat ook een rol speelt in gebrekkige toegang, is dat het imago van de ene aandoening ‘beter’ is dan de andere. Buitelaar: “Autisme en ADHD zijn ‘chique’ en geaccepteerde aandoeningen, terwijl aandoeningen van luidruchtiger en agressievere aard dat niet zijn. Kinderen die daarmee te maken krijgen en dan géén toegang hebben – of krijgen! – tot psychische hulp, komen terecht bij politie en het strafrecht. Dat is niet goed; kijk eerst naar het verleden van zo’n kind. Hulpverleners maken daarin ook inschattingsfouten. Sommigen denken al snel: moet je dat gezin ’s kijken, geen wonder dat dat kind zo vervelend is. Maar je moet én-én doen! Én naar het gezin kijken, én naar de psychopathologie van het individuele kind.”

Dat brengt hun op een belangrijk zijpad in dit gesprek: de voortdurende noodzaak van bijscholing. Buitelaar noemt suïcide: “We moeten jongeren met suïcideproblematiek echt beter helpen dan nu gebeurt. Hulpverleners moeten actief doorvragen naar suïcidaliteit, naar nachtmerries, naar drankgebruik. Vragen stellen als ‘heb je wel eens langs de rivier gelopen..?’. Ja, zoiets vraagt tact en ervaring, en dit soort gespreksvoering is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Maar eenmaal op de werkvloer, moet je blijven oefenen. Bijhouden, die kennis en kunde!”

Telepsychiatrie en e-health

Volgende punt op de actielijst: e-health. Zorg op afstand is door corona in een stroomversnelling gekomen, ook in de psychiatrie. Van herwaardering van de doodnormale telefoon tot het verkennen van Zoom/Skype/Teams, van teletherapie via beeldbellen tot apps geschoeid op wetenschappelijke leest. Veel staat nog in kinderschoenen en niet alles kan zonder live, maar beiden zijn positief.

Vermeiren ziet heil in combinaties maken: “Direct contact is de basis, maar kunnen we daarna dingen blended doen? Dus én face-to-face én e-health? Het Kenniscentrum kan daar richtlijnen voor ontwikkelen. Wat zijn de randvoorwaarden voor telepsychiatrie? Hoe pak je een medicatieconsult aan, hoe een evaluatie, hoe een focusgroep?”

Buitelaar ziet kansen voor teleconsulten, en ook voor second opinions: “Stel, je richt een sessie zó in dat twee specialisten met je meekijken en -luisteren; de ene zit in Maastricht en de ander in Groningen. Dat scheelt enorm veel reistijd en je haalt toch extra expertise in huis.” Wat apps in de geestelijke gezondheidszorg betreft is hij voorzichtiger: “Ik bereid nu een congres digital psychiatry voor. Het toepassen van zulke kennis in de praktijk valt nog erg tegen. Daar ligt een enorme uitdaging.”

``Delen, delen, en dan ook nog op Europees niveau, daar is ons vak zeer bij gebaat.”

Kenniscentrum goes Europa

Nog één belangrijk punt op de wensenlijst (die natuurlijk net zo lang is als de jeugd-ggz divers): ga door met Europa veroveren. Want dit centrum is zó uniek en waardevol dat het rijp is voor de export. Buitelaar: “Zo’n instituut was/is er niet in andere landen. We zijn al eerder bezig geweest om dit concept te exporteren naar andere landen, en daar moet het Kenniscentrum vooral mee doorgaan.” Ze kijken allebei uit naar het komende ESCAP-congres in Maastricht, eind juni 2021. Het Kenniscentrum moet daar beslist een stand reserveren.

Als geboren, getogen en opgeleide Belg werd Vermeiren destijds door het Nederlandse talent voor polderen aangetrokken: “Nederlanders zijn gedreven om dingen samen te brengen, om consensus te zoeken. Dat vind ik mooi. Alles wat hier decentraal ontwikkeld wordt, wordt met elkaar gedeeld. En zo blijft iets goeds dus bestaan, en kan beter worden. In België zijn fantastische psychiaters en andere zorgprofessionals, maar daar komen goede ideeën of processen vaak de stad niet uit. Delen, delen, en dan ook nog op Europees niveau, daar is ons vak zeer bij gebaat.”

Tekst: Manou van de Zande

Meer lezen

Maak kennis met de nieuwe bestuurders van het Kenniscentrum

Magazine met verhalen uit het werk van het Kenniscentrum