Interview over de jeugdverslavingszorg: laatkomer in de jeugdhulp3 november 2020 Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie sprak Leontien Los, projectleider jeugdverslavingszorg bij de Parnassiagroep, over de lastige positie van de jeugdverslavingszorg binnen de jeugdhulp. Zij ziet dat hulpverleners en de omgeving van jongeren een verslaving vaak pas laat signaleren. Daarbij is een verslaving vaak een contra-indicatie om hulp in de jeugdhulpverlening of jeugd-ggz te krijgen. Verder bespreekt ze de mogelijkheden en dilemma’s voor een intensievere integrale samenwerking tussen de jeugdverslavingszorg en een aantal samenwerkingspartners. Wat valt er op aan jongeren in de jeugdverslavingszorg? De jongeren die de hulp krijgen, komen vaak laat in de zorg terecht. Zij hebben al een lange hulpverleningsgeschiedenis in de jeugdzorg of jeugd-ggz, soms allebei. Hun verslavingsproblemen zijn vaak fors. En ze hebben meestal ook veel problemen op school: al een of meerdere keren uitgevallen, of ze staan op het punt om van school gestuurd te worden. Het maatschappelijk functioneren is vaak al erg aangedaan. Binnen Brijder merken we dat deze jongeren erg lijken op FACT-jeugd-cliënten, ook een moeilijk bereikbare groep. FACT-teams helpen moeilijk bereikbare of ongemotiveerde cliënten met veel problematiek. Ook opvallend: ze zeggen vaak dat anderen vinden dat ze een probleem met verslaving hebben, dat ze niet gek zijn en dus niet naar de psychiatrie hoeven. Ze identificeren zich niet met de psychiatrische hulp die hen geboden wordt. Welke trends zijn er verder zichtbaar binnen de jeugdverslavingszorg? Uitzondering bij verslavingen bij jongeren is gamen. Waar veel verslavingen onzichtbaar blijven voor ouders en hulpverleners, is dat bij gameverslaving anders. Ouders zien dat hun kind extreem veel gamet en gaan er vaak relatief vroeg mee naar de verslavingszorg. Soms komt er tijdens de intake uit dat de jongere eigenlijk helemaal niet verslaafd is aan gamen, vergeleken met leeftijdsgenoten, maar dat er heel andere thema’s spelen zoals problemen met grenzen stellen binnen het gezin, of een stagnatie in de ontwikkeling van het kind door niet eerder herkende psychiatrische problematiek. Gameverslaving kan wel heel ernstig zijn, in de meest extreme gevallen staan de emmers met urine op de slaapkamer. Het is zelfs wel eens voorgekomen dat, na een zeer lange tijd achter de computer te hebben gezeten, een jongere opstond en zijn been brak. Dit zijn gelukkig extremen. Bij de ergste gevallen van gameverslaving komen vaak bij een FACT-team terecht. De opkomst van de jeugdverslavingszorg in Nederland Leden van de Tweede Kamer ontdekten rond 2006 dat er ook jongeren waren met fikse verslavingsproblematiek. Zij wilden daar iets aan doen, want er bestond nog geen hulp voor. Jeugdzorginstellingen konden wel 20 tot 24 bedden voor jeugdverslavingszorg krijgen, maar daarmee waren nog niet alle problemen opgelost. Het grootste probleem is namelijk de vindplaats van de problematiek. Bij psychiatrie hebben de jongeren er zelf ook last van en merken hun leerkrachten het op. De meeste verslaafde jongeren vinden het zelf wel prima gaan, terwijl de omgeving het niet in de gaten heeft of juist op een gegeven moment denkt: dit gaat zo niet langer. De motivatie om naar de jeugdverslavingszorg te gaan is dus over het algemeen een extrinsieke. De jeugdverslavingszorg heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. Er is veel meer kennis en onderzoek, en er zijn veel programma’s ontwikkeld om jongeren te helpen bij verslavingen. Vergeleken met de jeugd-ggz staat dit wel nog steeds in de kinderschoenen. De transitie en transformatie in de jeugdzorg in 2015 was ingewikkeld voor de jeugdverslavingszorg. Inhoudelijk is er veel gebeurd, maar nu blijkt dat op veel plekken deze hulp nauwelijks meer te krijgen is. De reden: vaak is het niet rendabel voor instellingen om verslavingshulp voor jongeren aan te bieden. Wat doen jeugdhulpprofessionals om verslavingsproblemen vroeg te signaleren? Naast dat de jongeren zelf het probleem vaak niet inzien, signaleren ook hulpverleners de verslaving pas laat. Het vermoeden is dat een groot deel van de verslaafde jongeren al rond 12 en 13 jaar zijn begonnen, terwijl iemand pas op hun 16e aan ze vraagt of ze misschien verslaafd zijn. Het Trimbos-instituut doet regelmatig peilstokmetingen om het gebruik onder jongeren te meten. Zij nemen vaak het aantal jongeren dat al met 12 jaar begint met blowen, niet mee in de berekeningen. Het zijn er meestal zo weinig dat het statistisch niet zoveel zegt. Het probleem daarmee is alleen dat je juist deze jongeren vroeg moet signaleren, omdat zij de grootste kans hebben om later veel problemen te ontwikkelen met verslaving. Dat is namelijk enorm voorspellend. Hiervoor is een screeningslijst ontwikkeld, die je al vanaf 10 jaar oud kan inzetten. De eerste vraag: “Heb je in de laatste maanden iets gebruikt?” Daardoor krijg je een soort risico-inschatting. De bureaus HALT doen dit al veel, en bij een risico op verslaving krijgt de jongere een gesprek met een preventiemedewerker. Het zou mooi zijn als de hele jeugdketen zou gaan screenen op risicovol middelengebruik. In hoeverre zie je kansen voor scholen, preventiemedewerkers en huisartsen om beter te signaleren? De jeugdverslavingszorg kan veel doen om ernstige verslavingsproblematiek te voorkomen. De preventieve programma’s voor jeugdverslaving zijn vrij goed. ‘Motivier’ is bijvoorbeeld een effectief programma om verslavingsproblemen te signaleren. De cursus ‘Help, mijn kind kan niet zonder!’ werkt ook goed. Hulpverleners in het voorveld kunnen dus best een aantal programma’s goed inzetten. Daardoor hoeven jongeren uiteindelijk niet in de specialistische jeugdverslavingszorg terecht te komen. Gemeentes en scholen kopen preventieprogramma’s heel divers in en zijn daar ook vrij in. Daardoor zetten sommige scholen wel nog programma’s in die zelfs averechts werken. Bijvoorbeeld door een ex-verslaafde als afschrikwekkend voorbeeld voor de klas te zetten. Uit onderzoek is gebleken dat dit juist nieuwsgierigheid opwekt. Vooral op ROC’s zitten veel jongeren met verborgen verslavingsproblematiek, die daarnaast ook een kwetsbare thuissituatie hebben, met bijvoorbeeld armoede en schulden. Bij die jongeren zou het goed zijn om met een integraal team meer zicht te krijgen op signalen van verslaving. Preventiemedewerkers zitten in de haarvaten van de maatschappij en zien en spreken de jongeren ook zelf. Het blijkt in de praktijk wel lastig voor preventiemedewerkers om jongeren met ernstige verslavingsproblemen goed door te verwijzen naar specialistische jeugdverslavingszorg. Dit komt mede doordat preventiemedewerkers en specialistische medewerkers voor verschillende instanties werken en er lange wachtlijsten zijn. Uit onderzoek komt naar voren dat huisartsen het moeilijk vinden om middelenmisbruik te signaleren. Zowel bij jongeren als bij volwassenen. Verslavingen zijn bij veel instellingen een contra-indicatie om hulp te krijgen. Wat kun je daarover zeggen? Er zijn geen exacte cijfers over, op veel pagina’s van jeugdhulpinstellingen valt te lezen dat dit een contra-indicatie is. Bij psychoses is wel duidelijk dat er hulp voor de psychose zelf nodig is. Bij de meeste andere psychische problemen zeggen de behandelaren uit de jeugd-ggz dat hulpverleners eerst de verslaving moeten oplossen. En dan pas volgt de andere hulp voor bijvoorbeeld een depressie, angst of trauma’s. Terwijl verslaving heel vaak een coping-strategie is. Het lukt jongeren niet om van de verslaving af te komen, doordat de problematiek onveranderd blijft. Een detox kan helpen als meteen aansluitend de hulpverlening voor de psychische problematiek start. Dat lukt in veel gevallen niet door de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Ervaringsdeskundige jongeren vertellen dat als er toch contra-indicaties zijn, ze niet mogen zeggen dat er verslaving speelt, omdat ze dan niet aan een bepaald programma mogen beginnen. Dat is niet wat we willen natuurlijk, want dan pak je de verslaving niet aan en de behandeling is niet of minder effectief. Andersom krijgen we bij de jeugdverslavingszorg ook jongeren binnen die de expertise van de jeugd-ggz nodig hebben, zoals bij ernstige eetstoornissen of ernstige vormen van autisme. De jeugd-ggz en de jeugdverslavingszorg kunnen nog zoveel van elkaar leren. In hoeverre zijn er al initiatieven om jeugdverslavingszorg in gesloten jeugdzorg aan te bieden? Het volgende dilemma rondom integraal werken is hoe je jeugdverslavingszorg binnen een hulpverleningsinstantie gaat organiseren. In de gesloten jeugdzorg en in klinische behandelomgevingen is het lastig om in te zetten op verslavingsproblemen. Je moet namelijk de omgeving van de organisatie erop inrichten om om te gaan met verslavingen. Wat ga je bijvoorbeeld doen als jongeren onderling gaan dealen? Jongeren in gesloten behandelomgevingen gebruiken ontzettend veel verdovende middelen, dat is echt een groot probleem. Sterker nog: veel van deze ontzettend kwetsbare jongeren beginnen in die omgevingen met roken of blowen. Dat vind ik echt heel erg. Ze zitten daar gedwongen, dus je kunt ze dan niet wegsturen. Er is veel tijd en geld nodig om dat als jeugdhulporganisatie goed te implementeren en regelen. In hoeverre zijn er al initiatieven om jeugdverslavingszorg in integrale teams aan te bieden? Daar zijn zeker initiatieven voor. Daarbij is het dilemma: hoe borg je de specialistische kennis als je integraal werkt? Het vergt ontzettend veel tijdsinvestering om die kennis up-to-date te houden over al die soorten middelen en nieuwe ontwikkelingen. Instanties moeten dus voldoende inzetten op scholing en intervisie, ook over verslavingsproblematieken die minder vaak voorkomen. Er zou ook een breder besef moeten komen dat veel aandoeningen, waaronder verslavingen, chronisch zijn. Die jongeren blijven hulp nodig hebben. Het zou heel goed zijn als een hulpverlener betrokken blijft bij gezinnen met meervoudige, complexe problematiek. Die vanuit die rol ook goed kan plaatsen wat er speelt en de juiste behandeling weet in te zetten. Dan is het ook niet nodig dat een jongere eerst volledig moet ontsporen voordat hij of zij weer hulp kan krijgen. Zo’n monitorende functie is volgens mij heel belangrijk. Dit zou te duur zijn. Daar ben ik het niet mee eens, want als de hulpverlener met een aantal contactmomenten per jaar ervoor kan zorgen dat een jongere niet terugvalt, dan levert dat uiteindelijk ontzettend veel op. Terwijl als die ondersteuning er niet is, er vaak allerlei partijen betrokken raken die niet nodig waren geweest, zoals jeugdreclassering of de jeugdbescherming. Positief bijkomend voordeel hierbij is ook nog dat je tegemoetkomt aan de wens van veel mensen om een vast aanspreekpunt te hebben. Bijvoorbeeld over jongeren met autisme en een gameverslaving is bekend dat ze het lastig vinden om de overgang van de middelbare school naar een vervolgopleiding te maken. Zonder ondersteuning lopen deze jongeren vaak vast in het eerste schooljaar en komen thuis te zitten. Het zou zo goed zijn om voor deze jongeren en hun ouders hierop te anticiperen door tegen het einde van de middelbare school preventief betrokken te zijn en ze tijdens dit proces te begeleiden. Is het rendabel om in elk integraal team een jeugdverslavingsdeskundige neer te zetten? Als je in je integraal team of FACT-team een jeugdverslavingszorgmedewerker hebt, of een preventiemedewerker die let op de signalering van middelengebruik en screent op wat ‘gewoon’ gebruik is en wat risicovol gebruik is, dan wordt de totale behandeling effectiever. Daarnaast hoe kijk je naar of iets rendabel is of niet. Als je er vroeger bij bent en daardoor eerder de juiste behandeling inzet, dan levert dat op de lange termijn ontzettend veel op. Er is ook veel onderzoek dat concludeert dat elke euro die je in de verslavingszorg stopt, er op maatschappelijk niveau zes keer uitkomt. Kennisdossier over jongeren met problematisch middelengebruik Prevalentie, comorbiditeit, diagnostiek, behandeling, en beloop en prognose Brainwiki over verslaving Jongerenwebsite Brainwiki.nl over verslaving Tags2020 Interview