Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

TG-CGT / EMDR

Direct gericht op het verwerken van traumatische ervaringen zij er grofweg twee effectief geachte typen therapie:

De TG-CGT is een variant op Traumabehandeling toegespitste Cognitieve Gedragstherapie.

TG-CGT: de vijf componenten

Over het algemeen bestaat de traumagerichte cognitieve gedragstherapie (TG-CGT) uit vijf componenten:

Componenten in programma’s voor traumagerichte cognitieve gedragstherapie (Beer e.a., 2013):

  1. Psycho-educatie: voorlichting over normale reacties op schokkende gebeurtenissen en over adequaat optredende reacties.
  2. Exposure-technieken: blootstelling aan interne en/of externe stimuli die geassocieerd zijn geraakt met de gebeurtenis, aan herinneringen met de hiermee gepaard gaande angst en andere negatieve emoties.
  3. Angstmanagement en stressreductietechnieken: leren angst en andere negatieve emoties te reduceren, inclusief de daarmee gepaard gaande fysiologische arousal.
  4. Gedragsveranderende technieken: aanleren van ontbrekende vaardigheden zodat men beter kan omgaan met geconditioneerde stimuli, en het opheffen van vermijdingsreacties.
  5. Cognitieve technieken: verandering van betekenisverlening aan de gebeurtenis(sen), aan gerelateerde herinneringen, aan de reacties, aan de gevolgen.

EMDR: de acht stappen

EMDR is een geprotocolleerde behandeling die bestaat uit acht stappen. Deze worden weergegeven in onderstaande opsomming (de Jongh, e.a., 2005):

  1. Identificatie van de visuele representatie van de herinnering (een stilstaand plaatje) die actueel nog de meeste affectieve lading geeft (targetbeeld).
  2. Met dit beeld in gedachten formuleren van een negatieve, disfunctionele cognitie (NC: ik ben ….).
  3. Formuleren van een positieve, functionele, cognitie (PC: ik ben …), die in betekenisgeving lijnrecht tegenover de NC staat. Vaststellen van de geloofwaardigheid van deze PC op een zevenpuntsschaal, ‘Validity of Cognition’ (VoC, 1-7).
  4. Vaststellen welke emoties worden opgeroepen door het beeld in combinatie met de NC. Een kwantitatieve beoordeling laten geven van de spanning die de combinatie van beeld en NC oproept op een tienpuntsschaal: ‘Subjective Units of Disturbance’ (SUD, 0-10), lokalisering van de daarmee verbonden lichamelijke sensaties.
  5. Laten concentreren op het herinneringsbeeld, de NC en de bijbehorende lichamelijke sensaties. Daarna series (sets) aanbieden van externe, afleidende stimuli (bewegende vingers van de therapeut; auditieve stimuli via een koptelefoon; handtaps). De verwoorde associatie (een beeld, geluid, gedachte, conclusie, gevoel, of lichamelijke sensatie) vormt de basis voor een volgende set. Op gezette tijden evaluatie van de mate van spanning die het beeld (nog) oproept.
  6. Zodra de spanning volledig is gedaald (SUD = 0), volgt koppeling van het beeld aan de PC door nieuwe sets uit te voeren. Dit wordt herhaald totdat de PC geheel geloofwaardig is (VoC = 7).
  7. Nagaan of ergens in het lichaam nog spanning opkomt bij het oproepen van het plaatje in combinatie met de PC. Zo ja, deze verder bewerken door opnieuw aanbieden sets (terug naar stap 5).
  8. Positieve afsluiting. Nagaan wat het meest betekenisvolle is dat de patiënt geleerd heeft van deze sessie over zichzelf.