Het psychiatrisch onderzoeksgesprek met dove jeugdigen vergt aanpassingen om de communicatie te vergemakkelijken (zie ook van Gent, 2000; 2014; 2015). De onderzoekskamer dient goed verlicht en overzichtelijk te zijn. Om ervoor te zorgen dat de dove patiënt de onderzoeker goed kan zien en om snelle vermoeidheid van de ogen te voorkomen is het belangrijk dat zich tussen onderzoeker en patiënt geen obstakels (zoals lampen of planten) bevinden, dat de patiënt niet tegen het (zon-)licht inkijkt en dat hij geen last heeft van hinderlijke schaduwwerking of een onrustige achtergrond. Om het aflezen van het mondbeeld van de onderzoeker te bevorderen moet deze goed articuleren en het gezicht zo min mogelijk te bedekken (handen, snor of baard kunnen het aflezen bemoeilijken). Overigens is het goed om zich te realiseren dat ook bij een onbelemmerd zicht de dove patiënt grotendeels op ‘intelligent raden’ (Beck, De Jong, 1990) van het besprokene blijft aangewezen: afhankelijk van de moeilijkheidsgraad zou niet meer dan 25% van wat wordt gezegd worden afgelezen (Conrad, 1979). In een onderzoek naar het effect van de communicatie op de kwaliteit van het psychiatrisch interview met dove jeugdigen werd vastgesteld dat veel (gebaren-)talige en nonverbale clues voor de emotionele beleving worden gemist door een tekortschietende communicatieve competentie van de horende psychiater, die daardoor onvoldoende kan aansluiten bij de belevingswereld van de dove jeugdige (Hindley e.a., 1994). De aandacht van beiden richt zich in een dergelijke situatie vooral op ‘hoe’ wordt gecommuniceerd, in plaats van ‘waarover’. Als de onderzoeker niet over voldoende vaardigheden in de preferente communicatievorm van het onderzochte kind beschikt, dient een gekwalificeerde gebarentolk te worden ingeschakeld. Als richtlijn wordt ook in Nederland geadviseerd om alleen dan géén gebarentolk in te schakelen indien de communicatieve competentie van de onderzoeker in de preferente wijze van communiceren van het kind groter is dan die van het kind (Jenkins & Chess, 1996). Om met de gebarentolk optimaal samen te werken, verdient het aanbeveling om voorafgaand en na afloop van het onderzoek met de tolk te overleggen over de organisatie van het onderzoek, de communicatieve mogelijkheden van het kind, de geobserveerde kwaliteit van de communicatie en interacties tijdens het onderzoek (Van Gent, 2000). Als inhoudelijke thema’s in het psychiatrisch onderzoek (zie ook anamnese) dient onder andere ruim aandacht te worden geschonken aan de beleving van doofheid, de kwaliteit van en problemen in de communicatie met de omgeving, de perceptie van de horende wereld, de zelfbeleving en identificatie met anderen en de ontwikkeling op deze gebieden. In zijn algemeenheid is van belang zich als onderzoeker te realiseren dat veel dove mensen zichzelf niet zien als gehandicapt of ‘iets verloren hebbend’, maar als gezonde individuen met een eigen taal en cultuur. Men moet er bovendien bedachtzaam op zijn dat veel dove jeugdigen zich zeker ten opzichte van een horende onderzoeker met weinig ervaring en /of communicatieve vaardigheden onopvallend, voorkomend en sociaal wenselijk op te stellen, waardoor de aanwezigheid van psychiatrische problemen kan worden onderschat. Specifiek bij dove jeugdigen met een ernstiger verstandelijke beperking moet men alert zijn op de wenselijkheid om andere communicatieve strategieën in te zetten dan bij dove jeugdigen met een normale intelligentie. Om optimaal te kunnen afstemmen op het soms zeer unieke karakter van de visueel-ruimtelijke en sociaal-interactieve behoeften en gewoontes van een dove of doofblinde jeugdige met een verstandelijke beperking met bijkomende neuro-psychiatrische problematiek is het mede vanuit differentiaaldiagnostische overwegingen van belang goed op de hoogte te zijn van diens communicatieve mogelijkheden en voorkeuren. Vaker dan in onderzoekssituaties met jeugdigen met gemiddeld verstandelijke capaciteiten- is het wenselijk om gedragsobservaties af te nemen in verschillende contexten. Uiteraard is het streven om voor de communicatie in een onderzoek gebruik te kunnen maken van gekwalificeerde tolken in de gebarentaal, vierhanden-gebarentaal, spellen-in-de-hand en/of braille, of een andere communicatieve modus. Vooral bij doofblinde jeugdigen is differentiële diagnostiek lastig, omdat doofblindheid om nog meer ondersteunende bronnen in de communicatie vraagt. Ouders en andere vertrouwde personen in het leven van de patient zijn daarin onmisbare bronnen van informatie. Soms is het zelfs aan te bevelen om ouders of andere vertrouwde personen in het leven van de patiënt als communicatieve tolk in te zetten.