Curve van Gauss Afgaande op het criterium van het IQ kan op grond van de curve van Gauss worden geconcludeerd dat ongeveer 13½ % van de kinderen een IQ heeft tussen 70 en 85. Volgens dezelfde curve zal ongeveer 2½ % van de jeugdigen een IQ lager dan 70 hebben. Een deel van deze 2½ % zal tot de categorie van de jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking (LVB) behoren. In het algemeen bestaat er grote onduidelijkheid over de aard en omvang van de groep LVB-jeugdigen. In de publicatie Nieuwe cliënten voor Bureau Jeugdzorg (2004) wordt een schatting gemaakt van het totaal aantal zwakbegaafde en jeugdigen met een LVB. Op basis van een normaalverdeling wordt geschat dat circa 15% van de mensen een IQ-score tussen 50 en 85 heeft. Dit gegeven in combinatie met andere onderzoeken leidt tot een berekend aantal van ± 440.000 LVB-jeugdigen van 5 tot 18 jaar. Bij ruim 250.000 jeugdigen is sprake van bijkomende problematiek. In verhouding tot dit grote getal komt slechts een klein aantal in beeld bij de zorg en het onderwijs. Volgens gegevens uit 2007 is er voor 11.000 jeugdigen een beroep gedaan op AWBZ-zorg. Onderzoek in 2008 toont aan dat ruim 2600 geïndiceerde cliënten wachten op zorg bij een LVB-behandelcentrum of instelling voor gehandicaptenzorg. Gegevens over exacte aantallen zwakbegaafde jeugdigen zijn er niet. Wel zijn er schattingen over personen van alle leeftijden met een IQ tussen 70 en 85 (zwakbegaafden) met bijkomende problematiek; ze hebben een drietrap gemaakt, eerst alleen cijfers op basis van IQ, dan inclusief sociale redzaamheid, dan met ook nog bijkomende problemen, zoals gedragsproblemen, emotionele problemen, psychi(atri)sche problemen. Naar schatting zijn er in de hele bevolking 300.000 tot ruim 600.000 personen met een zwakke begaafdheid en met bijkomende problemen (CBZ, 2004) Ruim 70% van de zwakbegaafde jongeren heeft een beperkte sociale redzaamheid en daarvan nog eens ruim 60% bijkomende problemen (Stoll et al. 2004). De prevalentie van mensen met een lichte verstandelijke beperking, met een IQ tussen 55 en 70, ligt lager. In Nederland zijn er naar schatting minimaal 55.000 personen met een LVB. Mogelijk zijn dit er zelfs tienduizenden meer (Ras et al., 2010). De werkelijke omvang van de groep mensen met een LVB is lastig vast te stellen omdat niet alleen het intellectueel functioneren een criterium is voor het vaststellen van een LVB, maar ook de beperkingen op praktisch en sociaal gebied. In de praktijk leidt dit tot methodologische problemen (Ponsioen, 2001; DJI, 2005). Het schatten van het aantal mensen met een LVB is dus moeilijk. Behalve door de hierboven genoemde redenen wordt dit ook veroorzaakt door de omstandigheid dat mensen met een LVB moeilijk zijn op te sporen wanneer ze geen gebruik maken van het zorgsysteem. Zij staan dan nergens als persoon met een LVB geregistreerd. Voor hen is aangepast werk soms al genoeg om mee te kunnen komen. Ook is de kans groter dat familieleden voldoende hulp kunnen bieden. Daarnaast lijkt het erop dat ook verschillen in sociaal-economische omstandigheden een rol spelen: betere omstandigheden verlagen “de prevalentie”. Hoe deze mechanismen precies werken, is echter niet duidelijk. Prevalentie en comorbiditeit Naast de beperking van het intellectuele vaardigheden en problemen met sociale aanpassing en redzaamheid hebben jeugdigen met een LVB meer dan gemiddeld psychiatrische stoornissen, medische problematiek en problemen in de sociale context (Mutsaers et al., 2007). Vergeleken met het doorsnee percentage van het vóórkomen van psychiatrische stoornissen bij de doorsnee populatie, ongeveer 10%, lijden mensen met een LVB drie tot vijf maal vaker aan een psychiatrische aandoening. Met andere woorden: bij kinderen met een LVB wordt in 30 tot 50% van de gevallen een psychiatrische stoornis geconstateerd (zie o.a. Došen, 2008). Een andere bron (Didden, 2006) meldt dat in prevalentiestudies onder mensen met een LVB, is gebleken dat ongeveer 57% van hen een of andere vorm van psychopathologie of gedragsproblemen vertoont. De meest voorkomende stoornissen zijn gedragsstoornissen (45%) en depressie (22%). Prevalentiecijfers over comorbide psychische problemen en aandoeningen zijn, voor zover bekend, opgenomen in de paragrafen over de betreffende aandoening bij Comorbiditeit. TagsDossier