De behandeling van PTSS bij kinderen en adolescenten zal in eerste instantie altijd een psychologische moeten zijn. Pas wanneer daarmee onvoldoende resultaat wordt bereikt, valt het toevoegen van een medicamenteuze behandeling te overwegen. De voor de hand liggende vraag is hoe te beoordelen valt of met een psychologische behandeling onvoldoende resultaat wordt geboekt, en de daarop volgende vraag is welk geneesmiddel dan moet worden gekozen. Helaas ontbreken voor de beantwoording van beide vragen empirische gegevens. Ofschoon de meest effectieve vormen van psychologische behandeling, TG-CGT en EMDR, in principe een behandelduur hebben van enkele maanden is niet bekend wanneer zij in elk geval effect moeten vertonen voordat gesproken kan worden van een non-respons. Klinische ervaring leert dat een goed resultaat soms pas na een lange duur wordt bereikt. Totdat empirisch gefundeerde informatie beschikbaar is, kunnen we de volgende op klinische ervaring berustende vuistregels aanreiken op grond waarvan wordt besloten medicatie toe te voegen aan een psychologische behandeling: Indien angst het een kind onmogelijk maakt een begin te maken met een psychologische behandeling (bijvoorbeeld doordat het kind niet naar de hulpverlener durft te gaan en een psychologische behandeling van de separatieangst onvoldoende resultaat boekt). Indien na onvoldoende vooruitgang bij een eerste vorm van psychologische behandeling met een tweede methode is gestart en na een periode van circa vier tot zes weken ook hiermee nog geen enkele vooruitgang zichtbaar is, waardoor het kind en zijn ouders hun motivatie dreigen te verliezen. Indien na onvoldoende vooruitgang bij een eerste vorm van psychologische behandeling met een tweede methode is gestart en na twee tot drie maanden nog slechts een matige vooruitgang is bereikt. Indien comorbide stoornissen bestaan, die niet reageren op de psychologische behandeling van de PTSS en onvoldoende op de specifieke psychologische behandeling van die stoornissen. De keus voor het best passende medicijn is in situatie 4 soms eenvoudig, indien voor die stoornis een aparte richtlijn bestaat, zoals bijvoorbeeld bij ADHD of depressie. Wanneer het gaat om PTSS zelf geven ervaren clinici (zie bijvoorbeeld Donnelly, March & Amaya-Jackson, 2006) het advies om bij (1) symptomen van herbelevingen, angst en depressieve symptomen als eerste een SSRI te kiezen; bij (2) verhoogde prikkelbaarheid, motorische rusteloosheid of inslaapproblemen een adrenerg middel als clonidine; bij (3) sterke emotionele labiliteit een anti-convulsief middel als carbamazepine; en bij (4) psychotische symptomen, ernstige agressie of zelfbeschadigend gedrag een atypisch neurolepticum als risperidon. Hierbij moeten kanttekeningen worden gemaakt. Zoals hierboven duidelijk werd, laat het schaarse tot nu verrichte onderzoek nog maar weinig verband zien tussen PTSS symptomen en de werkzaamheid van verschillende soorten medicijnen. De clinicus, het kind en diens ouders, zijn helaas vaak genoodzaakt de weg van trial and error te volgen bij het vinden van het meest werkzame middel. Daarbij moet ook het bijwerkingenprofiel nadrukkelijk worden betrokken bij het maken van een keus. TagsAntidepressiva Behandeling