Wanneer ouders merken dat hun kind zich zó angstig gedraagt dat het moeite heeft met sociale contacten en problemen in zijn ontwikkeling, doen ze er goed aan de huisarts te raadplegen. Deze verwijst bij aanwijzingen van een angststoornis ouders en kind naar een kinderpsycholoog, een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie of naar de jeugdafdeling van een ggz-instelling. Ouders zullen zich ervan bewust zijn dat ‘thuis’ een heel belangrijke plek is voor een kind met een angststoornis. Te veel en te vaak veiligheid en warmte aanbieden kent echter ook risico’s. De natuurlijke reactie van ouders om hun kind te beschermen kan er – onbedoeld – toe leiden dat ze het kind gaan helpen om alles wat de angst oproept te gaan vermijden. Zo kan het kind niet oefenen in het omgaan met wat het als bedreigend ervaart. Die in stand houdende rol van de ouders is ongewenst en kan kinderen een hulpeloos gevoel geven. Het is beter om het kind te laten weten dat de angst er werkelijk is (valideren) en vervolgens eisen te stellen: het kind moet de vermeend angstige omstandigheden tegemoet treden en ermee leren omgaan (coping). Ouders kunnen een sterke, positieve rol spelen door hun kind ervan te overtuigen dat ze zelf hun angst kunnen overwinnen. Ook kan het kind de vertrouwenspersoon (ouders of een andere volwassene) zodanig gaan claimen dat dit irritatie in de omgeving opwekt. Ouders doen er goed aan om in overleg met de behandelaar te bepalen met welke ondersteuning het kind geholpen is, zonder te vermijden of te verwennen. Het is van belang dat ouders niet te beschermend met hun kind omgaan, maar in plaats daarvan de angst te valideren en eisen te stellen. Ouders die hun kind bijstaan in het omgaan met waar ze bang voor zijn, kunnen een heel positieve invloed uitoefenen. Ouders kunnen erop toezien dat het kind niet aan onnodige spanning en hevige prikkels blootstaat. Ouders en ook leerkrachten kunnen zelf zo nu en dan ‘dapper gedrag’ laten zien. TagsBegeleiding Behandeling Praktijkstandaard