Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Wat kan de leerkracht van een kind met een angststoornis doen?

Signaleren en bespreekbaar maken van angst

Als leerkracht kun je een angststoornis niet oplossen; daar heb je hulp bij nodig van een professional. Maar leerkrachten kunnen wel helpen als ondersteuner bij het herstel. En de leerkracht heeft bij uitstek een signaleringsfunctie – hij kan de ouders op de hoogte houden, overleggen met de intern begeleider en zo nodig de ondersteuning van een professional inroepen. Maar uiteraard is in de eerste plaats zijn relatie met de leerling van belang.

Wat een leerkracht kan signaleren
  • Lichaamstaal: de leerling zit er meestal gespannen bij en heeft geregeld hoofdpijn of buikpijn. Gebogen, kleinmakende houding. Weinig gebaren, neutrale gezichtsuitdrukking. Grote ogen, bleek, beven, moeite zich te concentreren.
  • Verstandelijk: het kind heeft bijna onophoudelijk nare gedachten over wat zou kunnen misgaan. Piekeren. Nergens zin in, niets is leuk.
  • Gedrag: de leerling probeert steeds angstige situaties te vermijden (toetsen, gymnastiek, spreekbeurt) of ondergaat die situaties onder protest (irritatie, huilen). Kan zich jonger gedragen dan bij zijn leeftijd past.
  • Zelfbeeld: de leerling denkt zeer negatief over zichzelf en projecteert dat op anderen (‘Ze denken dat ik…’). Zelfs als er iets positiefs gebeurt – een compliment – wordt dat negatief uitgelegd. Of het kind voorspelt dat iets ‘toch wel mis zal gaan’, terwijl er nog niets is gebeurd.
  • Sociaal: de leerling heeft veel moeite met het leggen van contacten. Wil wel, maar durft niet mee te doen. Geen inbreng in de groep. Zich terugtrekken of ‘onzichtbaar maken’ in de pauzes, op het plein, vaak ‘naar de wc gaan’. Niet aanwezig bij het spelen na schooltijd of op verjaardagen van klasgenoten. Nieuwe contacten draaien uit op ruzie in plaats van vriendschap. Wat daarbij niet helpt: hun zachte praten, niet aankijken, geen hulp vragen als ze die wel nodig hebben, ‘duikgedrag’. Zoekt in de pauze contact met de leerkracht om hun klasgenoten te vermijden.
  • Let op adaptieve reacties: kinderen maskeren hun angst (laten het liever niet zien, doen stoer, stoten af terwijl ze de vertrouwensrelatie juist wel willen). Het gaat hier dus ook om wat je niet ziet. Angst kan zich dus op vele manieren uiten of komt juist niet naar buiten. Dit kan per kind sterk verschillen.
Wat je als leerkracht kunt doen in de relatie met de leerling
  • Het is van belang dat de leerkracht, net als de ouders, niet te beschermend met een angstig kind omgaat, maar in plaats daarvan de angst valideert (erkennen dat de angst er echt is) en eisen stelt (‘We gaan nu dit doen’). Wat het kind moet leren is immers omgaan (dealen) met de dingen die hem bang maken.
  • Begrip tonen. En de kracht van een stabiele volwassene die past bij iemand die steun biedt.
  • Praat erover met de leerling. Vraag aan de leerling welke hulp hij graag zou krijgen.
  • Reageer op hoe de leerling het heeft aangepakt (het proces), niet op de persoon.
  • Stimuleer de leerling om dingen te doen die hem een positief en actief gevoel geven.
  • Moedig de leerling aan om iets te doen wat hij graag doet, zoals winkelen of voetballen.
  • Stimuleer het kind om contact te zoeken of te houden met anderen.
  • Stimuleer het kind om in beweging te blijven: sporten helpt echt.
  • Geef de leerling ook aandacht als het niet over zijn angsten gaat.
  • Houd regelmatig contact met de ouders en help hen hulp te zoeken als de angst niet overgaat.
  • Vraag aan de ouders wat thuis goed werkt.
Wat je als leerkracht kunt doen in de klas
  • Het is van belang dat de leerkracht, net als de ouders, de depressie valideert (erkennen dat de depressie er echt is) en eisen stelt (‘We gaan nu dit doen’). Wat het kind moet leren is deelnemen aan het gewone, dagelijkse leven (in plaats van het te vermijden).
  • Stel niet te hoge, maar ook niet te lage eisen.
  • Kinderen met een angststoornis hebben veel behoefte aan een veilige sfeer in de klas. Als ze steun zoeken moeten ze die in elk geval bij de leerkracht vinden.
  • Open staan: de drempel zeer laag maken om vragen te stellen en met problemen voor de dag te komen.
  • Organiseer een buddy-systeem zodat de klasgenoten elkaar kunnen ondersteunen. Afstand scheppen tussen vriendjes in de klas blijkt vaak juist een negatief effect te hebben.
  • Wees op de hoogte van het medicijngebruik van leerlingen. Lees de bijsluiter om bijwerkingen te kunnen herkennen.
  • Beloon positief gedrag.
  • Help de leerling structuur in de dag te brengen; regelmaat en een vast ritme in het dagprogramma zijn heel belangrijk. Blijf bij een vaste structuur, werkindeling, volgorde van werken. Geef het dagprogramma een zichtbare plaats in de klas.
  • Kinderen ervaren de ‘relatie met hun beeldscherm’ vaak als veilig. Probeer daarom technologische hulpmiddelen: een online hulpprogramma of video.
  • Wees flexibel als het erom gaat wanneer een opdracht klaar moet zijn – verruim de tijd of maak de opdracht kleiner, eenvoudiger. Verdeel het werk in overzichtelijke stukken.
  • Vertel het kind vaak welke vooruitgang het boekt.
Wat de leerkracht beter niet kan doen
  • Ga niet mee in de vermijding van het kind – het kind moet leren om bangmakende dingen te trotseren, ermee om te gaan (coping).
  • Probeer niet boos op moeilijk gedrag te reageren, maar ga op zoek naar de oorzaken.
  • Stel niet te hoge (maar ook niet te lage) verwachtingen aan het kind, houd het klein.
  • Veroordeel het kind niet. Zeg nooit: ‘Stel je niet aan.’
  • Dwing het kind nooit om iets te doen.
  • Negeer het kind niet.
  • Concentreer je niet alleen op de angst.
  • Reageer niet boos wanneer het kind niet blij kan zijn.

Vaststellen van de ondersteuningsbehoeften

Een kind met een angststoornis of schoolweigering kan zelf vaak uitstekend verwoorden wat hij moeilijk vindt op school en aan welke ondersteuning hij behoefte heeft. De leerkracht die zich in een persoonlijk gesprek opstelt als vertrouwenspersoon en steunpilaar krijgt vaak directe aanwijzingen die zijn ondersteuning inhoud en richting kunnen geven. Veel basisscholen hebben hun eigen systematiek om de ondersteuningsbehoeften van een leerling te bepalen; gewoonlijk zijn gesprekken met het kind en de ouders hier al ingebed.

Leeromgeving

Een kind met een angststoornis ontleent steun aan een rustige leeromgeving waar de lesstof in overzichtelijke delen wordt verdeeld en de dagindeling voorspelbaar is. Serieus genomen worden, voorlezen en praten over hun problemen doen soms wonderen bij deze kinderen. Boos worden werkt averechts, maar het ombuigen van hun negatieve gedachtekronkels is soms verrassend eenvoudig: ‘… Kijk, het gaat al beter’ of: ‘We laten deze opdracht nu even liggen en kijken nu hiernaar…’

Het toewijzen van een buddy in een gestructureerd programma kan de nodige veiligheid toevoegen.

Leerprocessen

Angstige kinderen hebben baat bij een overzichtelijke indeling van het werk op school. Structuur geeft houvast en als het kind ziet dat de werkopdrachten flexibel zijn, dat er meer tijd voor is en dat hun vragen geduldig worden geadresseerd, dan dempt dat de angstigheid.

Kinderen met een angststoornis piekeren niet alleen (over toekomstige gebeurtenissen), maar rumineren ook: ze blijven veel te lang hangen in de gevoelens en problemen van dit moment (‘herkauwen’). Bijvoorbeeld: een ‘herdenkingshoekje’ in de klas blijft veel te lang in stand en wordt sfeerbepalend. Rumineren kan de stemming in de klas negatief beïnvloeden en kleine problemen opblazen. Dit is een risico voor het groepsproces in de klas, maar het kan ook een kans zijn als een kind ziet dat er wel degelijk uitwegen zijn. De leerkracht kan ingrijpen door een nieuw proces te starten dat snel uitzicht biedt op succes.

Samenwerking met de ouders

Zoals bij veel psychische problemen, zijn angststoornissen nog vaak een taboe. Helaas zijn er daardoor waarschijnlijk kinderen die niet voor hun angststoornis behandeld worden. Sommige ouders vinden het lastig om in contact te treden met de school. Angst is nu eenmaal niet ‘stoer’ en de klachten van het kind kunnen schaamte bij de ouders veroorzaken – bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de angstproblemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling van angststoornissen. Het delen van ervaringen tussen ouders van ‘angstige’ leerlingen helpt vaak om de problemen met angst bespreekbaar te maken. Het betrekken van de vader bij de ondersteuning van het kind heeft vaak een positieve werking; gewoonlijk helpt daarbij het argument dat angst een positieve oorsprong en functie heeft: angst is geen zwakte, maar je ‘voorzichtigheid’ moet niet je vijand worden. Angst hoort bij het leven, maar overmatige angst kan je leven inperken.

Sommige ouders denken dat de angststoornis ‘hun schuld’ is. Dat is meestal onterecht en het kan helpen als de leerkracht dat uitspreekt.

Samenwerking met jeugdhulppartners

Leerlingen die lijden onder hun angst en belemmerd worden in hun ontwikkeling, hebben professionele hulp nodig. Die hulp komt maar al te vaak slecht en te laat op gang, onder meer door een gebrekkige verwijsstructuur. Als een leerkracht signaleert dat een kind hoogstwaarschijnlijk overmatig angstig is, moet een arts daar serieus naar kijken en zo nodig verwijzen naar professionele hulpverleners. De schoolarts speelt daarbij een belangrijke rol.

Schoolweigering wijst vaak op acute (multi)problematiek en verdient prioriteit: de leerkracht moet hier zijn medewerking geven aan spoedeisende hulp door snel op te schalen via de ouders, de intern begeleider en uiteindelijk de professionele jeugdhulp. Ook de leerplichtambtenaar zal in deze gevallen een rol spelen en heeft vaak ervaring met het aanboren van de juiste hulp.