Als leerkracht kun je een depressie niet oplossen; daar heb je hulp bij nodig van een professional. Maar leerkrachten kunnen wel helpen als ondersteuner bij het herstel. En de leerkracht heeft bij uitstek een signaleringsfunctie – hij kan de ouders op de hoogte houden, overleggen met de intern begeleider en zo nodig de ondersteuning van een professional inroepen. Maar uiteraard is in de eerste plaats zijn relatie met de leerling van belang. Wat kan ik als leerkracht signaleren? Lichaamstaal: de leerling zit er vaak ongeïnteresseerd bij, is passief en valt soms zelfs in slaap in de klas. Of is juist onrustig en heel actief, brutaal of agressief, en leidt andere leerlingen af van hun werk. Klaagt regelmatig over lichamelijke pijn en pijntjes. Weinig energie, slechte concentratie, moeite met aan het werk gaan of aan het werk blijven. Lijkt soms toch nog vrolijk. Verstandelijk: het kind heeft – soms zichtbaar, soms verborgen – verdriet en zelfmoordgedachten, praat over doodgaan en suïcide (deze signalen áltijd delen met de ouders en de intern begeleider). Geen interesse in wat zich op school, in de les of in de groep afspeelt (‘Geen zin in…’, ‘Boeit niet’) – ook niet in de dingen die het kind eerder leuk vond. Verveelt zich. Is boos. Ziet alles zwart-wit, ook de oplossingen voor sociale problemen (passief dan wel agressief). Voelt zich hopeloos en ziet niets positiefs in de toekomst. Zelfspot. Gedrag: de leerling stelt zich uitdagend op en verstoort het groepsproces. Weigert deel te nemen aan de les of aan andere activiteiten. Doet angstig. Levert geen huiswerk in, behaalt slechte resultaten. Werkt heel traag. Zit vaak te piekeren en langdurig na te denken over zijn gevoelens (rumineren). Veelvuldige afwezigheid. Weigert schoolwerk te doen en overtreedt allerlei regels. Kinderen met een depressie doen vaak alsof ze lichamelijk ziek zijn – en soms hebben ze ook werkelijk lichamelijke klachten. Zelfbeeld: de leerling denkt negatief over zichzelf en denkt dat allerlei onheil ‘zijn schuld is’ of verzint redenen voor zijn boosheid op anderen. Sociaal: isoleert zich van de eigen groep en houdt zich stil, of sluit zich aan bij een heel andere groep. Wordt geweigerd en vermeden door vroegere vriendjes als gevolg van antisociaal of agressief gedrag. Let op adaptieve reacties: kinderen maskeren hun angst en depressie (laten het liever niet zien, doen stoer, stoten af terwijl ze de vertrouwensrelatie juist wel willen). Het gaat hier dus ook om wat je niet ziet. Angst en depressie kunnen zich dus op vele manieren uiten. Dit verschilt sterk per kind. Wat kan ik als leerkracht doen in de relatie met de leerling? Praat met de leerling. Leef je in. Luister actief. Toon interesse. Laat de leerling merken dat hij begrepen wordt. Vraag wat hem juist wél interesseert. Overtuig het kind dat de achterstand weer in te halen valt en leg uit welke stappen daarvoor nodig zijn. Wees flexibel maar ook realistisch over verwachtingen. Help de leerling structuur in de dag te brengen; regelmaat en een vast ritme in het dagprogramma zijn heel belangrijk. Kanaliseer negatieve gevoelens door voor te stellen om er eventjes maar niet te lang aan te denken, en zich daarna weer te richten op andere dingen. Vraag het kind wat hem zou kunnen helpen om zich beter te voelen. Stimuleer de leerling om dingen te doen die hem een positief en actief gevoel geven. Moedig de leerling aan om iets te doen wat hij graag doet, zoals winkelen of voetballen. Stimuleer het kind om contact te zoeken of te houden met anderen. Stimuleer het kind om in beweging te blijven: sporten helpt echt. Geef het kind ook aandacht als het niet over zijn depressie gaat. Houd regelmatig contact met de ouders en help hen hulp te zoeken als de depressie niet overgaat. Breng ouders op de hoogte als er iets verandert. Breng ouders snel op de hoogte als het kind over zelfmoord praat. Blijf in gesprek met het kind en wees extra alert op teruggetrokken gedrag. Als een kind zegt dat hij dood wil, is er geen snelle of eenvoudige oplossing. Op het moment dat het kind dit zegt, moet een gesprek – liefst met een professional – plaatsvinden. Een positieve invalshoek (‘In wat voor wereld zou je wél willen leven?’) brengt misschien tijdelijk verlichting. In elk geval moeten de ouders onmiddellijk weten dat professionele hulp nodig is. Verwijzing naar de jeugd-ggz is noodzakelijk. De kans is groot dat een kind zijn uitspraken afzwakt als een leerkracht of professional wil praten over zijn doodswens. Bekende uitspraken zijn: ‘Het was maar een grapje’, ‘Ik had het niet zo bedoeld’ en ‘Dat doe ik echt niet’ – het kind gaat het gesprek uit de weg. Dan is het belangrijk om met respect en vasthoudendheid iets te zeggen in de trant van: ‘Ik hoop natuurlijk dat dit zo is. Maar ik zou het heel erg vinden als jij jezelf iets zou aandoen. Daarom wil ik er toch met je over praten’, en het gesprek toch aan te gaan. Wat kan ik als leerkracht doen in de klas? Besteed extra aandacht aan de veilige groepsomgeving. Beloon positief gedrag, geef bewust complimenten zodra daar aanleiding toe is. Blijf wel grenzen stellen – dat hoort ook bij veiligheid. Verlaag de werkdruk. Verdeel opdrachten in kleinere deeltaken. Bied lesstof aan die de leerling aankan. Begrip tonen. Rekening houden met de gemoedstoestand van het kind. Open staan: de drempel zeer laag maken om vragen te stellen en met problemen voor de dag te komen. En als het kind thuiszit (schoolweigering), blijf dan contact onderhouden. Op de hoogte zijn van het medicijngebruik van leerlingen. Lees de bijsluiter om bijwerkingen te kunnen herkennen. Wat kan ik leerkracht beter niet doen? Probeer niet boos op moeilijk gedrag te reageren, maar ga op zoek naar de oorzaken. Stel niet te hoge verwachtingen aan het kind, houd het klein. Veroordeel het kind niet. Zeg nooit: ‘Stel je niet aan.’ Vraag niet naar het ‘waarom’ van bijvoorbeeld agressief gedrag of vernielen. Begrijp het achterliggende gevoel van onmacht, waardeloosheid en mislukt zijn. Focus niet alleen op de depressie. Reageer niet boos wanneer het kind niet blij kan zijn. Samenwerking met de ouders Zoals bij veel psychische problemen, is depressie nog vaak een taboe. Helaas zijn er daardoor waarschijnlijk kinderen die niet voor hun depressie behandeld worden. Sommige ouders vinden het lastig om erover in contact te treden met de school. Depressief zijn is nu eenmaal niet ‘stoer’ en de klachten van het kind kunnen schaamte veroorzaken bij de ouders – bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de problemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling van depressies. Samenwerking met jeugdhulppartners Leerlingen die lijden onder hun depressie en belemmerd worden in hun ontwikkeling, hebben professionele hulp nodig. Die hulp komt maar al te vaak slecht en te laat op gang, onder meer door een gebrekkige verwijsstructuur. Als een leerkracht signaleert dat een kind hoogstwaarschijnlijk overmatig depressief is, moet een arts daar serieus naar kijken en zo nodig verwijzen naar professionele hulpverleners. Ook de schoolarts. TagsBegeleiding Praktijkstandaard